Het voorbereidingsjaar van Al Qaida

door Perry Vermeulen

Eind jaren tachtig vocht hij als rijke Saoedi in Afghanistan tegen de Sovjets, schouder aan schouder met andere jihadisten. Maar na de Sovjetterugtocht keerde de blik van Osama Bin Laden zich steeds meer tegen een andere grootmacht: Amerika. Bin Laden vond dat de VS de islamitische wereld vernederde, militair bezette en hun cultuur negatief beïnvloedde met westerse ideeën en gewoontes. In zijn ogen was de VS dé vijand van de islam.

Begin jaren negentig richtte hij Al Qaida op: vertaald betekent dat ‘de basis’. Geen klassieke organisatie met ledenlijsten, maar een netwerk van jihadisten met wereldwijde vertakkingen. In 1998 verklaarde hij officieel de oorlog aan Amerika. En in datzelfde jaar pleegde Al Qaida aanslagen op Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania, met honderden doden.

Maar de ultieme wraakactie zou nog komen.

Het jaar 2000 was voor Al Qaida een jaar van stilte voor de storm. Een jaar van voorbereiding, maar ook een jaar van een minder bekende aanslag en mislukte andere pogingen. Het werd een soort voorbereidingsjaar voor de gruwelijkheden die op 11 september 2001 zouden volgen.

Maar de plannen voor aanslagen op Amerikaans grondgebied begonnen eigenlijk al eerder. In 1993 werd het World Trade Center in New York voor het eerst aangevallen. Extremist Ramzi Yousef liet een vrachtwagenbom ontploffen in de parkeergarage onder het WTC, met als doel één toren te laten instorten op de andere. Dat mislukte, maar zes mensen kwamen om en honderden raakten gewond. Yousef vluchtte, maar werd later opgepakt in Pakistan. Zijn oom? Khalid Sheikh Mohammed — later het brein achter 9/11. Ook hij droomde van megaterreur. In de jaren daarna werkte hij aan ‘Project Bojinka’: een plan om tientallen vliegtuigen op één dag te kapen en op te blazen. Hij dacht zelfs aan een aanslag op paus Johannes Paulus II. De jacht op Yousef en Mohammed bracht Bin Laden en Al Qaida steeds meer in beeld als wereldwijde dreiging.

Een geheime bijeenkomst in Kuala Lumpur

In de eerste dagen van januari 2000 troffen enkele sleutelfiguren uit Al Qaida elkaar in een bescheiden woning in de Maleisische hoofdstad Kuala Lumpur. Het was een cruciale bijeenkomst — later door de CIA omschreven als een van de belangrijkste vergaderingen in de aanloop naar 9/11.

Aanwezig waren onder anderen Khalid al-Mihdhar en Nawaf al-Hazmi, twee Saoedi’s die later zouden uitgroeien tot kapers van American Airlines-vlucht 77, het toestel dat het Pentagon doorboorde.

De bijeenkomst in Kuala Lumpur stond onder streng toezicht van de Maleisische geheime dienst, op verzoek van de CIA. Ze legden hun bezoekers op foto en video vast. Maar opvallend genoeg luisterde niemand de gesprekken af. Wat daar precies besproken werd, blijft dus deels in nevelen gehuld.

Wat wel duidelijk is: de contouren van de 9/11-operatie werden hier uitgetekend. Reizen, geldstromen, contactpersonen en misschien zelfs de selectie van toekomstige kapers.

Kort na de bijeenkomst vertrokken al-Mihdhar en al-Hazmi naar Bangkok en van daaruit naar de VS. Op 15 januari 2000 landden ze in Los Angeles. Met nauwelijks kennis van de Engelse taal en vrijwel geen ervaring in het Westen begonnen ze aan hun undercoverbestaan.

Het is inmiddels vrij goed bekend:  de samenwerking tussen de federale politiedienst FBI en de inlichtingendienst CIA verliep destijds vrij desastreus. Er was meer sprake van rivaliteit dan van samenwerking. Het blijft eeuwig zonde dat ze hun kennis niet deelden in de jaren vóór 9/11. Hadden ze dat wel gedaan, dan hadden de toekomstige kapers nooit hun voorbereidende werk op Amerikaanse bodem kunnen voltooien in 2000 en 2001. Tip: het boek The Looming Tower.

De millenniumdreiging in Los Angeles

De voorbereidingen voor 9/11 waren in volle gang, maar Al Qaida had meer ijzers in het vuur.

Aan de vooravond van het nieuwe millennium probeerde Ahmed Ressam, een Algerijns lid van Al Qaida, een aanslag te plegen in Los Angeles. Zijn doelwit: LAX, het internationale vliegveld van de stad.

Op 14 december 1999 werd Ressam gepakt aan de grens tussen Canada en de VS. In zijn auto lagen explosieven en timers verstopt. Hij had zich vergist in de grenscontrole: de douanebeambte in Port Angeles (Washington State) vond hem zenuwachtig ogen en besloot hem grondig te fouilleren.

De arrestatie van Ressam leidde tot paniek binnen de Amerikaanse inlichtingendiensten. Was hij een eenling? Of onderdeel van een bredere complotgolf? Er volgden honderden arrestaties wereldwijd, uit angst voor een golf aan millenniumterrorisme.

Uiteindelijk bleek Ressam te hebben gehandeld met steun van Al Qaida-kampen in Afghanistan. Zijn arrestatie was een waarschuwing: Al Qaida kon toeslaan op Amerikaanse bodem — zelfs zonder dat de CIA of FBI het zag aankomen.

De aanslag op de USS Cole

Maar er speelde meer in dat eerste jaar van de nieuwe eeuw.

In januari 2000 probeerden terroristen de USS Sullivans aan te vallen, een Amerikaans oorlogsschip. Het gebeurde in de haven van Aden, in Jemen. En het mislukte op knullige wijze: het kleine bootje van de terroristen, volgeladen met explosieven, zonk nog voordat het de torpedobootjager bereikte. Maar Al Qaida leerde van die mislukking — en kwam terug. In oktober 2000 sloeg de organisatie succesvol toe — opnieuw in die haven op zee.

Op 12 oktober 2000 meerde de Amerikaanse torpedobootjager USS Cole aan in de haven van Aden, Jemen, om te tanken. Een klein bootje voer naar het schip, bemand door zelfmoordterroristen. Met een allesverwoestende explosie werd een enorm gat in de romp van het oorlogsschip geslagen. Zeventien Amerikaanse matrozen kwamen om, tientallen raakten gewond.

De aanval werd later opgeëist door Al Qaida. Bin Laden zelf zou de operatie hebben goedgekeurd en financieel hebben ondersteund.

Voor de Amerikaanse overheid was de aanval op de USS Cole een pijnlijke klap. Het liet zien dat Al Qaida steeds brutaler en dodelijker werd. Toch volgde geen vergeldingsactie van de VS. Er was te weinig harde bewijsvoering over de directe daders. En mogelijk speelde ook terughoudendheid mee: een grootschalige militaire aanval op Afghanistan, waar Bin Laden zich verschool, werd (nog) niet als noodzakelijk gezien.

Een gemiste kans, zouden sommigen later zeggen.

De kapers van 9/11 in opleiding

Terwijl de Amerikaanse inlichtingendiensten zich bezighielden met Ressam en de USS Cole, liepen de voorbereidingen voor 9/11 gewoon door.

De mannen die op de bijeenkomst in Kuala Lumpur waren geweest — al-Mihdhar en al-Hazmi — huurden in Californië appartementen, kochten telefoons, en probeerden zich aan te passen aan hun nieuwe omgeving. Maar opvallend genoeg faalden ze in veel opzichten. Hun Engels bleef gebrekkig, hun geld raakte snel op, en hun pogingen om te leren vliegen in San Diego verliepen moeizaam.

Hun tekortkomingen bleken zelfs zo groot dat Khalid Sheikh Mohammed, het brein achter 9/11, hen later grotendeels buitenspel zette als piloten. Nieuwe rekruten — zoals Mohamed Atta, Marwan al-Shehhi en Ziad Jarrah — zouden uiteindelijk de vliegtuigen besturen. Met name Atta wordt gezien als de leider onder de kapers: hij arriveerde in juni 2000 hij in de VS. Datzelfde geldt overigens voor Ziad Jarrah. Marwan al-Shehhi was er al een maand eerder. Boekentip: Perfect Soldiers.

De voorbereidingen werden in de loop van 2000 steeds concreter.

Stilte voor de storm

Aan de oppervlakte leek 2000 misschien een relatief rustig jaar. Geen mega-aanslagen op Amerikaanse bodem. Geen grootschalige oorlog. Maar ondergronds was het een jaar van reizen, plannen, oefenen en testen. Bin Laden en zijn netwerk waren volop bezig met de voorbereidingen op hun grootste operatie ooit.

En terwijl de CIA en FBI aan het ruziën waren en in het Witte Huis Bill Clinton plaatsmaakte voor George W. Bush, druppelden de toekomstige kapers van 9/11 ongestoord de VS binnen. Wat begon in de achterkamers van Kuala Lumpur, in de bergen van Afghanistan en in de haven van Aden, eindigde op een zonnige dinsdagochtend in september 2001. De wereld veranderde voorgoed.

Het jaar 2000 was een jaar dat, achteraf gezien, alles in zich had van een naderend onheil.